Geboren |
15 april 1927 Duisburg (D) |
Gedeporteerd |
|
Vermoord |
Tussen 21 oktober 1944 en 28 februari 1945 Midden-Europa |
Adres |
Nassaustraat 30, Roermond |
Familie |
Dochter van Max Rechtschaffen en Paula (Pessel) Zahler, zus van Hermann Rechtschaffen, als pleegkind in huis bij Leonard Frank Israëls, Julia Vomberg en hun zoontje Eliëzer Samuel Israëls |
De van oorsprong Poolse ouders van Charlotte Rechtschaffen woonden met hun twee kinderen te Duisburg. Na de beruchte Kristallnacht van 9 op 10 november 1938 stuurden ze hun elfjarige dochter met een kindertransport naar Nederland. Charlotte verbleef eerst in drie opvanghuizen voor Joodse kinderen uit Duitsland. Een poging van het Kinder-Comité om haar onder te brengen bij een gezin in Hilversum liep op niets uit. Uiteindelijk werd ze als pleegdochter opgenomen in het gezin van de Joodse godsdienstleraar en latere rabbijn Leonard Israëls aan de Nassaustraat 30 in Roermond. Ze sloot vriendschap met Mientje van Heur en Corry Schmeitz, die de gele jodenster op Charlottes kleding afdekten als ze naar de stad gingen, en met Elly Frencken, dochter van de buurtkapper waar ook Duitse soldaten klant waren, vlak bij de Ortskommandantur. Charlotte was een levendig meisje. Ze ‘kon dansen zoals zij wilde’ en wilde niet onderduiken. ‘Je denkt toch niet dat ik op een klein kamertje ga zitten’, was haar reactie, ‘ik wil graag avonturen beleven omdat het leven voor mij te saai is.’ Toen ze begin 1943 met boodschappen thuiskwam, stond zij voor een gesloten deur. Leonard Israëls, zijn vrouw en zoontje waren ondergedoken, de vijftienjarige Charlotte aan haar lot overlatend. Pastoor Vic Schoolmeesters van de Heilig Hartparochie bracht haar onder bij Hélène Winter-Cahn aan de Heilige Geeststraat, echtgenote van de reeds geïnterneerde Siegfried Winter. Op 9 april 1943 meldde Charlotte zich voor de derde Limburgse deportatie omdat ze ‘niet wilde onderduiken en haar broertje wilde ontmoeten’. Mientje van Heur bracht haar naar de bus met bestemming Kamp Vught. In Theresienstadt heeft ze misschien haar moeder en broertje ontmoet, die daar al enige tijd gevangen zaten. Ze gingen alle drie de dood tegemoet. Oktober 1944 werd Charlotte op transport gesteld naar Auschwitz en eind oktober of begin november mogelijk met één van de transporten van Joodse vrouwen vanuit het Durchgangslager Auschwitz naar Bergen-Belsen. De kohen (priester) Erich Marx (1900-1978) uit Roermond, die toen met zijn vrouw Carola Basnizki (1906-1993) in Bergen-Belsen verbleef, verklaarde na de oorlog Charlotte daar gezien te hebben. Charlottes gevleugelde woorden waren: ‘Mijn naam zegt niet alleen wie ik ben maar ook hoe ik ben: rechtschapen.’
‘Charlotte Rechtschaffen was een levendig meisje’, herinnerde zich ná de oorlog een medewerkster van het tehuis die haar in Den Haag had ontmoet.Charlotte wilde niet onderduiken: ‘Je denkt toch niet dat ik op een klein kamertje ga zitten.’
Links
Literatuur
- Hein van der Bruggen, ‘De ondergang van joods Roermond 1940-1945’, Spiegel van Roermond 14 (2006), p. 20-51
- Herman van Rens, Vervolgd in Limburg. Joden en Sinti in Nederlands-Limburg tijdens de Tweede Wereldoorlog (Hilversum 2013), p. 59
- John Vaessen, Dood, maar niet vergeten. Graven en grafkelders op ‘den Aje Kirkhaof’ in Roermond (Roermond 2019), p. 290-291
- Hein van der Bruggen, Aspecten van Joods Leven in Roermond en Midden-Limburg 1275-2018 (Hilversum 2021), p. 246, 274, 277