Op dezelfde dag werd de 1e Fallschirmjäger-Armee opgericht. Bevelhebber was Generaloberst Kurt Student, een ervaren parachutistengeneraal. Hij kreeg de opdracht om een nieuw verdedigingslinie in te richten langs het Albertkanaal in België. De beoogde troepen hiervoor waren nog in opleiding. De meeste soldaten verdienden de naam Fallschirmjäger niet. Het waren veelal jonge rekruten zonder enige ervaring. Het merendeel had nog nooit een parachutistensprong gemaakt. Het militaire opleidingsniveau lag ook al niet hoog. In deze eenheden bevonden zich ook veel oudere soldaten. In Duitsland sprak men zelfs van das letzte Aufgebot. Van de beschikbare Fallschirmjäger waren maar circa 10% ervaren strijders. Het grootste probleem waarmee de Fallschirmjäger te maken hadden was het gebrek aan uitrusting. Met name aan zware wapens zoals mortieren en antitank wapens was een groot gebrek. Generaal Erdmann protesteerde bij generaal Student vanwege deze slechte uitrusting.
In Roermond werd al na een paar dagen merkbaar dat de stroom terugtrekkende Duitsers langzaam minder werd en stopte. Na de wanordelijke terugtocht van de Duitsers was er weer wat rust gekomen. Door het enorme improvisatievermogen van de Duitse legerleiding lukte het om voldoende treinen ter beschikking te hebben om weer troepen naar Nederland te vervoeren. De eerste treinen met Fallschirmjäger passeerden rond middernacht, de nacht van 4 op 5 september, de grens bij Vlodrop. Op 5 september trokken grote groepen Duitse militairen vanaf het station van Roermond naar het westen. Een nieuwe frontlijn ontstond. De Geallieerden ondervonden weer meer Duitse weerstand. Op 7 september arriveerden 750 Fallschirmjäger van de Division Erdmann in Roermond. Vervoer was er niet dus de Fallschirmjäger moesten te voet verder naar België.
Scholz was een Duitse Fallschirmjäger; hij beschreef de tocht naar België: ‘De snelheid waarmee we naar België moesten marcheren overschreed onze fysieke grenzen ver. We waren overladen met wapens, munitie en apparatuur. Elke stop die deze kilometerslange colonne moest maken, omdat we aangevallen werden door jachtbommenwerpers, zorgde dat we op de grond in elkaar zakten als een zielig hoopje mens.’
De terugtocht was voorbij. De Duitse soldaten waren weer samengesmeed tot een goed geoliede vechtmachine. Sommigen geloofden nog steeds in de overwinning. Op 7 september kwamen 800 soldaten aan in Roermond samen met hun commandant majoor Matthaeas.
De stemming onder de bevolking van Roermond werd steeds neerslachtiger. Roermond was ineens een militaire stad geworden. Per trein werden nog steeds honderden Duitse soldaten aangevoerd. Zij zongen en zagen er jong en fris uit. De Nieuwe Koerier plaatste een waarschuwing: ‘Bedwing uw nieuwsgierigheid. Blijf bij gevechtshandelingen van welke aard ook, binnenshuis. U stelt anders onherroepelijk uw leven in gevaar.’
De kathedraaltoren werd als uitkijkpost gebruikt. De spits van de kathedraaltoren was eind 1941 door de Duitsers verwijderd. Naar grote waarschijnlijkheid was het de bedoeling om de platte toren te gaan gebruiken bij de luchtafweer. In het najaar van 1944 had er echter nog geen luchtafweergeschut op de toren gestaan. De toren werd door de Duitsers wel gebruikt als uitkijkpost. Ze hielden van daaruit ook de daken in de gaten. Zuster Remmers schreef in haar dagboek: ‘In de Neerstraat is vandaag nog naar mannen gezocht. Op de kathedraal staan Duitsers met verrekijkers om te zien of ze over de daken wegvluchten (wat inderdaad veel gebeurde, door de dakgoten kropen ze naar de huizen die al doorzocht waren).’
Toch was er nog hoop.