In het dagboek van L. Wiermans stond één van de nachten beschreven: ‘Wij bleven tot half één in de kelder. Daarna gingen wij naar bed. Om half twee suisden de eerste granaten over. Zij sloegen dichtbij in. Dit duurde tot drie uur. Toen weer naar bed. Om half vier hetzelfde deuntje. Voortdurend suisden er granaten over. Om kwart over vijf gingen we weer maffen. We sliepen nu ongestoord verder tot half negen. Vanwege de vele vliegers moesten we weer het bed uit. Wij gingen niet naar de kelder. Om half tien ’s morgens suisden weer granaten over. Helaas veel schade in de binnenstad.’
Met de hoeveelheid granaten die afgevuurd werden op Roermond nam ook het aantal ‘blindgangers’ toe. Na één nacht van beschietingen werden er bijvoorbeeld in de tuin van de HBS zeven blindgangers gevonden, vijf Britse en twee Duitse granaten.
De Fallschirmjäger in Roermond hielden het aantal granaatinslagen in de omgeving bij. Op 28 november waren er in het gebied 600 granaatinslagen geteld. Op 30 november nog eens 300. Over de maanden gerekend betrof het dus een gigantische hoeveelheid granaten.
Ook de razzia’s hielden aan en er vielen steeds meer slachtoffers. De Grüne Polizei kwam onverwachts de huizen binnen en keek dan overal rond. Op sommige plaatsen kwamen ze zelfs op één en dezelfde dag meerdere keren terug. Bij één van de huiszoekingen had een Duitser zelfs gezegd: ‘We komen net zolang terug tot we hier mannen vinden want er moeten er hier zijn.
L. Wiermans schreef: ‘Wij hadden acht onderduikers in huis. De Duitsers zijn bij ons twee maal geweest. Zij hebben niets gevonden. Bij Oom Teun zijn ze zes keer teruggekomen. Ook bij Erdkamp zijn ze meer dan eens teruggekomen.’
De Duitse soldaten trokken plunderend door de stad. Alles wat bruikbaar was namen ze mee. Indien er deuren gesloten waren dan werden ze opengetrapt. Bij wijnhandel Parren op de Hamstraat probeerden ze meer dan eens wijn te halen.
Eind november kwam tot overmaat van ramp het ziekenhuis zonder water te zitten. Een onhoudbare situatie. Er moest een put geslagen worden. Hiervoor moesten enkele spullen opgehaald worden bij een aannemersbedrijf in de binnenstad. Een paar mannen met een handkar gingen op weg. De onderduikers die in het ziekenhuis verspreid zaten kwamen helpen met het slaan van de put. Ze moesten goed opletten want als de Duitsers kwamen moesten de onderduikers weer snel naar hun schuilplaats. De Duitsers haalden de telefoonlijnen weg en bliezen de telefooncentrale in het postkantoor op.
Omdat de mannen niet meer de straat op konden werd op veel plaatsen in de stad de Heilige Mis in de kelder opgedragen. Er waren dagen bij dat de bewoners zich niet boven de grond durfden te vertonen. De aanhoudende beschietingen maakten dat onmogelijk of in elk geval levensgevaarlijk. Dus moest alles in de kelder gebeuren. Speciaal voor de onderduikers was het bezoeken van zo’n Heilige Mis een gevaarlijke onderneming. De Duitsers konden altijd binnenvallen.
De maand november liep ten einde. Roermond was nu frontgebied geworden.