‘Ons groepje bestond uit 13 personen. De twee soldaten hielpen met het trekken van de bagage. Toch kwamen we slecht vooruit. De slede brak toen we bij het ziekenhuis waren. Een van de begeleiders haalde een tafel uit een huis. Deze tafel werd ondersteboven op de slede gespijkerd en alle bagage werd er weer opgestapeld. Overal kwamen we groepen mensen tegen. Vrouwen met 3 a 4 kinderen. De granaten vlogen ons om de oren en sloegen vlakbij in. De dag tevoren was een paard getroffen, het lag dood langs de weg. Al voortgaande aten we een boterham. Op de Elmpterweg passeerde ons een grote vrachtwagen. De soldaten verzochten de wagen te stoppen. De sledetafel met de bagage, moeder en de kleinste kinderen werden erop geladen. Ze boften, voor hun was de tocht voorlopig ten einde. Toen de Elmpterberg in zicht kwam slaakten we een zucht. Weer passeerden we groepen mensen, vrouwen met verkleumde en huilende kinderen. Het begon al donker te worden en we waren er nog lang niet. Eindelijk kregen we donkere huizen te zien. Na veel zoeken kwamen we op de voor ons bestemde plaats. Moeder met de twee jongste kinderen kwamen ons huilend tegemoet. Ze dachten dat we niet meer kwamen. Ze wees ons de weg naar de pannenfabriek.

Verkleumd en moe gingen we een poort binnen. In de fabriek was ruimte voor 2.000 mensen, maar er lagen er 8.000 tot 9.000. We klommen twee steile trappen op bedekt met modder, mest en ijzel. We kwamen in een ruimte. Deze was overvol met mensen en het rook niet fris. Het was er koud. Overal verspreid lagen bossen stro. We gingen op zoek naar een toilet. Het toilet was zo smerig dat we de voorkeur gaven achter een boom in de sneeuw.’

Artikel 22 Vertrek evacués (getekend dagboek door Chris Trines).jpg
Vertrek evacués (getekend dagboek door Chris Trines)

Enkele zusters van de Ursulinen waren ook onderweg naar de pannenfebriek in Brüggen. Zij kregen echter een ander onderkomen. Eén van hen beschreef de reis: ‘We zijn net Swalmen voorbij. Opeens een regen van projectielen, blijkbaar op ons gericht. Een oorverdovend lawaai. De mensen maken zich uit de voeten. Ze zoeken dekking. Anderen staan als aan de grond genageld. Als het rustiger wordt kijken we of er geen gewonden zijn. Onze bagage is doorzeefd. Eén de dames die zich over een klein kind had heen gebogen, kreeg een scherf in de rug, maar deze bleef gelukkig in haar mantel steken. Meerderen zijn doof, maar dat trekt langzaam bij. We trekken verder richting Brüggen. Enkele Roermondenaren komen ons tegemoet. Zij raden ons aan om niet door te gaan naar het Lager. We overleggen even met de Grünen en heel ons gezelschap wordt ondergebracht in één van de onbewoonde huizen. De kamer is kaal en leeg. We zetten onze rugzakken neer en laten ons neervallen om wat bij te komen. We krijgen een bordje pap uit de gaarkeuken. De uitputting heeft velen lam geslagen, het hanteren van de lepel is nog teveel.’

Het wachten was op het bevel om naar het station te gaan.

Door Eric Munnicks