Het kleinste boekje in de bibliotheek van het Gemeentearchief Roermond is een almanakje van 6 x 10 cm, gebonden groen en rood leer dat met goud gestempeld is. De randen van de bladzijden zijn verguld. Een bron van handige informatie in zakformaat, net zoals onze smartphones. Het is geïllustreerd met onder meer houtsneden van allerlei geldsoorten. Die informatie was heel nuttig, want er waren veel verschillende munten in omloop.

almanak-met-vreemde-munten
Almanakje uit 1778 met omrekentabellen voor vreemde muntsoorten (collectie Gemeentearchief)

Roermonds muntgeld

Roermond had van de hertog van Gelre het recht gekregen om kleingeld uit te geven. Al in 1343 of 1344 had de stad een muntwerkplaats. De oudste bewaard gebleven Roermondse munt draagt de naam van Reinald III (hertog tussen 1343 en 1371) of van zijn vader Reinald II (hertog van 1339 tot 1343). Het muntrecht was interessant voor steden. Ze kochten het metaal (koper, zilver, goud) in als grondstof en maakten winst als ze de geslagen munten in omloop brachten. In Roermond werd eerst vooral zilvergeld geslagen, later gedurende korte tijd ook gouden munten (guldens) en uiteindelijk, eind zeventiende eeuw, alleen nog koperen duiten.

Muntmeesters

Het geld werd geslagen in de woningen van de opeenvolgende muntmeesters, die meestal De Munt werden genoemd. Het huis op de hoek Heilige Geeststraat / Lindanusstraat heette eeuwenlang Muntenoord (‘oord’ betekent oorspronkelijk ‘hoek’) en de nabijgelegen waterput heette de Munteput.
De muntmeesters waren van huis uit goudsmeden die een speciale vergunning van het stadsbestuur kregen. Het Historiehuis bezit enkele muntstempels en muntgewichtdoosjes. Van die laatste is niet zeker of ze van Roermondse muntmeesters afkomstig zijn. Ook staat vast dat een pronkbeker in de collectie een geschenk is van een Roermondse muntmeester aan het stadsbestuur.

pronkbeker-geschonken-door-muntmeester-1609
Vergulde zilveren pronkbeker, in 1609 aan de stad Roermond geschonken door muntmeester Jacob van Nederhoven. Collectie Historiehuis.

Lastig rekenen

De soorten munten die in die tijd gebruikt werden, vormen voor ons een onbegrijpelijke wirwar. Het tientallig stelsel werd nog niet gebruikt. Zo had je de groot (in het Duits Groschen). Die was de basis voor een systeem met stuivers en een gelijktijdig systeem van braspenningen. Twee groot was één stuiver. In Roermond werden munten geslagen van een stuiver (ook vuurijzer genoemd), halve stuiver (ja, dat was dus één groot), kwart stuiver (of oortje), achtste stuiver (of duit) en anderhalve stuiver. Op die laatste munt was een ruiter afgebeeld. Hij werd daarom ook wel aangeduid als zilveren rijder, peerdeken of snaphaan (rover te paard). Tweeënhalve groot was één braspenning. De Roermondse muntmeesters sloegen munten van één braspenning (of halve stoter), halve braspenning (kwart stoter), derde braspenning en kwart braspenning. En daarnaast sloegen ze duiten (= één achtste stuiver = één tiende braspenning). Volgt u het nog?

Limburg wilde geen guldens

De Franse revolutie bracht orde in deze chaos. Er kwam een nieuwe munt in op basis van het tientallig stelsel: de franc, verdeeld in honderd centimes. Maar toen Limburg in 1839 van België werd losgemaakt en bij Nederland werd gevoegd, keerde de chaos terug. Limburg had weinig contact met de rest van Nederland, maar des te meer met België en de Duitstalige landen. Tot de Eerste Wereldoorlog betaalden de Limburgers vooral met Belgisch en Pruisisch, later Duits geld. Nederlandse guldens werden gespaard voor postzegels, treinkaartjes en belastingen, want die móesten nu eenmaal in Nederlands geld worden betaald.

Groto foto: gouden munt met stadswapen van Roermond, geslagen volgens hertogelijk muntprivilege van 1525. Collectie Historiehuis.