In 1794 werden de Zuidelijke Nederlanden – grofweg het huidige België en Nederlands Limburg – veroverd en ingelijfd door de Franse Republiek. Roermond belandde midden in de woelingen van de Franse revolutie. De samenleving werd op zijn kop gezet. De voorrechten van adel en kerk werden afgeschaft, de scheiding tussen kerk en staat werd ingevoerd. In de praktijk betekende dat een harde onderdrukking van de katholieke kerk. 

De kerk in het nauw

De katholieke kerk had veel (grond)bezit opgebouwd en was vrijgesteld van onder meer belastingen of inkwartiering van militairen in oorlogstijd. Die voorkeurspositie riep steeds meer weerstand op. Daarom liet keizer Jozef II (1780-1790) een groot deel van de kloosters sluiten. De Franse Republiek ging nog verder. Alle bezit van de kerk werd onteigend. Ook de resterende kloosters werden gesloten. Alle religieuze uitingen in het openbare leven werden verboden, zoals kruisen en heiligenbeelden, habijten en soutanes, processies en bedevaarten. Het geloof mocht alleen binnenskamers worden beleden. En alle priesters moesten een eed van trouw aan de republiek zweren. De meeste geestelijken gingen ondergronds, droegen de mis stiekem op in woningen en kelders, met geïmproviseerde tinnen en houten kelken, doopten in het geheim kinderen en zegenden huwelijken in. 

Priesters opgepakt

Op 10 juli 1798 arresteerden de Fransen in Roermond zes ‘eedweigeraars’: vicaris Bosch van de kathedraal, vicaris Crebber van de Christoffelparochie, de paters Wauters, Stoffers en Van Ham van het minderbroedersklooster en pastoor Houwaert van het begijnhof. De volgende dag werden bij dit zestal in Stokkem (B) nog gevoegd de pastoors Todeman van Heythuysen, Engels van Grathem en Rijcksz van Montfort. Het groepje van negen raakte later versnipperd, maar zes bleven er bij elkaar. Eén van hen, vicaris Joannes Guilielmus Bosch, hield een dagboek bij van hun belevenissen. 

Het dagboek van vicaris Bosch

Op 11 juli, in Maastricht, kregen de priesters te horen dat ze op transport gingen naar het eiland Ré voor de Franse kust. Na een tocht van 44 dagen kwamen ze daar aan. Van daar zouden ze worden verscheept naar de strafkolonie Cayenne (nu Frans-Guyana) in Zuid-Amerika. Gelukkig is het zo ver niet gekomen, want dan waren ze waarschijnlijk niet levend teruggekeerd. De Engelse marine blokkeerde de Franse havens.
Er bestaan geen afbeeldingen van de zes Roermondse priesters. Wel is er een schilderij van hun lotgenoot Jean-Nicolas Schlim, pastoor van Aarlen (B). Hij wijst aan hoe hij per schip naar het eiland Ré werd vervoerd.

schilderij-pastoor-schlim
De ‘eedweigeraar’ Jean-Nicolas Schlim, pastoor van Aarlen (B). Collectie Museé Piconrue, Bastogne (B).

Intussen kwam Napoleon aan de macht, die een eind maakte aan de priestervervolging. Na anderhalf jaar gevangenschap noteerde Bosch in zijn dagboek: “Den 9 februarij 1800 zijn wij Charl. Rijcksz past. van montfort, todeman past. van heythuysen, houwaert, pater wauters, p. van ham en j.g. Bosch in definitive vryheid gesteld.’ Maar het zou nog eens zeven maanden duren voordat ze met de postwagen vanuit Maastricht terugkeerden in Roermond, op 12 september 1800.

Dagboek vicaris Bosch: privébezit.