In de oproep van 15 december gelastte majoor Ulrich Matthaeas dat alle in Roermond en Maasniel aanwezige mannen in de leeftijd van 16 tot 60 jaar zich moesten melden vóór 18 december 1944 om 17.00 uur om te werken voor de vijand. Diegenen die hieraan geen gehoor zouden geven zouden streng gestraft worden als zij werden opgepakt. Toch meldde zich bijna niemand. De razzia’s namen daarop in aantal en hevigheid toe. In de dagen voor kerst vonden dagelijks razzia’s plaats. De Fallschirmjäger waren op zoek naar Nederlandse ondergedoken jongens en mannen. De opgepakte mannen werden overgebracht naar de Ortskommandantur in de Nassaustraat. Daar zaten al meerdere jongens en mannen in arrest.
Buiten de razzia’s werden er ook mannen opgepakt door verraad. Onder de burgers bevonden zich helaas ook enkelingen die geen onderscheid wisten te maken tussen hun bezit en dat van andere mensen. Roermondenaar V. was één van hen. Hij was al bekend bij de Duitsers en werd net voor de Kerst opgepakt. Hij vertelde dat hij een stel onderduikers wist te zitten. Door deze mannen te verraden probeerde hij zichzelf vrij te pleiten. De Duitsers gingen mee en op aanwijzing van V. werden op tweede kerstdag tien mannen en jongens uit hun gezamenlijke schuilplaats in de meisjesschool gehaald. Zij waren daar bij toeval terecht gekomen en hadden zich verstopt onder de vloer van één van de klaslokalen, om zich te onttrekken aan de arbeidsinzet.
Matthaeas wilde met hen voorbeelden stellen. Er vond een willekeurige selectie plaats uit alle opgepakte mannen. Er werd een Standgericht opgericht en de geselecteerde mannen werden ter dood veroordeeld. De veroordeelden moesten richting Elmpt lopen. Fallschirmjäger hadden voor hen schoppen gehaald om hun eigen graf te graven. Zij moesten deze spades zelf dragen. Op tweede kerstdag werden twaalf mannen en jongens geëxecuteerd, vlak over de grens op Duits gebied. De Fallschirmjäger die deel uitmaakten van het vuurpeloton, kregen een fles cognac mee, die zij ter plaatse leegdronken nadat zij hun beulswerk hadden verricht. Deze fles smeten zij bovenop de doodgeschoten twaalf mannen. Daarna werd het graf dichtgegooid. Fallschirmjäger Johnny Hay was één van de begeleiders geweest en verklaarde na de oorlog: ‘De mannen moesten zelf hun eigen graf graven. Vervolgens werd hun gevraagd wat hun laatste wens was. De mannen wilden bidden. Dit werd hun toegestaan. Vervolgens moesten zij met vier man aantreden voor de kuil, die zij zelf gegraven hadden en werden zij door de Fallschirmjäger neergeschoten. Na de eerste vier mannen waren er nog eens vier en vervolgens nog vier op dezelfde manier neergeschoten.’
Op 27 december kwamen weer enkele Duitsers op dezelfde plaats met twee jonge mannen. Ook zij werden dood geschoten.
Matthaeas liet een bekendmaking ophangen waarin bekend werd gemaakt dat er dertien Roermondse jongens en mannen waren geëxecuteerd.
Sef Parren schreef in zijn dagboek hierover: ‘Er is slecht nieuws momenteel. De eerste impuls is om me er niet veel van aan te trekken. Echter steeds meer berichten uit de stad komen binnen dat men zich nu maar gaat melden daar het onderduiken haast niet meer te doen is, ook al omdat men niet weet hoe lang het nog zal duren. De stemming in de stad is hopeloos, zeer velen in de stad zullen zich aanmelden.’
Bij de bekendmaking zat ook een oproep aan alle mannen om zich te melden. De mannen die na 30 december nog werden aangetroffen zouden zonder pardon worden neergeschoten. Het gevolg was dat circa 2700 mannen zich ‘vrijwillig’ meldden en weggevoerd werden naar Duitsland om daar te gaan werken. De zogenoemde slaventocht naar Wuppertal.